Afbeelding
Foto:

De kant langs

Bak met herrie


Wie in de muziek zit, maakt nog wel eens wat mee. Je komt op bijzondere plaatsen, bij speciale gelegenheden, speelt met allerlei muzikanten en ontmoet uiteenlopende mensen. Dik en dun, nuchter en dronken, groot en klein, of soms heel… Memorabel was bijvoorbeeld die keer dat wij met ons bandje speelden op een ’70-jaren feest van de Belangenvereniging voor Kleine mensen. Ja, die bestaat echt.


Mooie herinneringen en er komen er nog steeds nieuwe bij. Zolang je maar blijft spelen. Nu corona ten einde lijkt te lopen, zijn de vooruitzichten dat ook hobby-muzikanten zoals ik binnenkort weer aan de bak kunnen. Repeteren geblazen dus.


Als muzikant heb je spullen nodig. Zoals een instrument. In mijn geval een gitaar. Dat begon met een akoestische, met zo’n klankkast waar geluid uit komt. Toen het tijd werd voor wat steviger muziek, kwam er een elektrische gitaar. Daarvoor heb je een versterker nodig, liefst eentje waar een flinke “bak herrie” uitkomt. Maar wat voor één?


Ik praat over een jaar of 25 geleden. Onze redactie zat nog boven in het pand aan de Warmoesstraat, in hetzelfde gebouw als de kantoorvakhandel van L&R aan de Parkstraat. Daar werkte Ben Zegeren. Toen we over muziek kwamen te praten, deed Ben een joviaal aanbod. Hij had thuis een versterker staan die hij niet meer gebruikte. “Neem jij hem maar.”


Toen ik het gevaarte bij Ben ophaalde, wist ik niet wat ik zag. Een grote, grijze bak, waarvan de vormgeving gedateerd aandeed. Ben vertelde dat ie hem bij Gelein Jansen vandaan had. Hij was daar eens om iets te bespreken, waarschijnlijk over het Tessels woordenboek dat L&R uitgaf. Gelein zei volgens Ben dat de versterker had toebehoord aan een band die nog in Sarasani had gespeeld.


Of Gelein hun manager was of op andere wijze iets voor ze had betekend, bleef onduidelijk. Maar slot van het liedje was dat Gelein geld van hen tegoed was. Blijkbaar hadden ze geen rooie cent en nam Gelein genoegen met de versterker. Gelein speelde zelf niet in een band, zo belandde de bak op de zolder van de Twee Paardjes.


Waar hij tientallen jaren heeft gestaan, totdat Ben langs kwam. Die had een gitaar en zo belandde de versterker bij mijn toenmalige collega. En toen Ben was uitgespeeld bij mij. Ik was er blij mee. Het gevaarte was weliswaar niet te tillen, maar produceerde een fantastisch geluid. Hij zat vol met buizen en ander gewichtig spul. Daar kon geen transistor tegenop. “Mooi bak met spijkers heb je daar”, zei Rob Kooiman eens. Hij kan het weten. Ik heb er heel wat optredens mee gedaan.


Totdat ik weer overstapte op de akoestische gitaar en hij in de schuur belandde. Tot Ben belde. Zijn zoon Olaf speelde gitaar, of ik de versterker nog had. “Jazeker, haal hem maar op.” Zo belandde hij weer bij Ben thuis, nu voor zijn muzikale zoon, inmiddels student aan het conservatorium. Vorig week belde Ben weer. “Ben je thuis? Dan breng ik je versterker weer terug.” Hij had iets anders voor Olaf geregeld, dus had hem over.


En nu staat die zware buizenbak weer bij mij in de schuur. De herkomst intrigeert mij wel. “Gelein, hoe is het nu precies gegaan met die versterker? Helaas, te lang geleden, hij wist het niet meer. Maar mocht er ooit een museum over de Texelse popmuziek of Sarasani komen, dan verdient ie daar een plekkie.


Gerard