Afbeelding
Foto: Jeroen van Hattum

De kant langs

Schateiland


Ik maak graag een ommetje over het Groene Weggetje tussen Strend en Oost. Zeker in deze tijd is het er prachtig. De glooiende weilanden met lammetjes en schapen en aan weerskanten van het pad bloeiende tuunwallen. Op de hekken staan de namen van de landjes: Dirk Brouwer, Bassekoog, Grote Gerrit en Eésie.


Af en toe tref ik daar boer Herman Barhorst, met in de bak van zijn terreinvoertuig korrels voor de skeepe. Hij houdt me op de hoogte van de stand van het gras, de groei van de lammeren en andere zaken. Herman is van vele markten thuis. Hij houdt schapen, koeien en kippen, is hoeder van het cultuurlandschap en nog veel meer.


Ook een echte gastheer. Toen ik daar van de week liep praatte Herman twee dames bij over de schapen, het landschap rond Oost en de cultuurhistorie. Hij nam daar de tijd voor. Tot mekkerende lammeren duidelijk maakten dat er werk aan de winkel was. “Stap maar op”, wees ie op de stoel naast hem. Zo tuften we naar het volgende hek, en kletsten daar gezellig verder.


Toen ik omkeek zag ik de twee dames. Nu op hun knieën, met hoofden onder een bankje. Alsof ze naar iets op zoek waren. Herman zag mijn vragende blik. “Ze zijn op zoek naar de schat. Ze doen geocaching.” Een tijdje geleden zag ik bij het pontje over het kanaal naar Het Noorden een soortgelijk tafereel. Een dame die met haar hoofd onder het bruggetje hing. “Gaat het wel goed?”, informeerde ik toen. Ze vertelde dat ze op zoek was naar een schat. Volgens de coördinaten op haar gps moest die daar liggen.


Ik hielp haar zoeken, maar we vonden niks. Zoals ook deze twee dames onder het bankje niks aantroffen. “Ze zoeken op de verkeerde plek”, zei Herman. Hij had het al vaker meegemaakt. “Jullie kunnen beter daar kijken”, wees hij een eindje verder. En inderdaad. Daar vonden de twee wat ze zochten.


Triomfantelijk haalden ze een waterdichte trommel uit de schuilplek. Niet echt een fonkelende schat, met goudstukken of ander waardevol spul. Wel een boekje waarin je wat kon noteren en andere prullaria. “Best een leuk spel hoor”, vond Herman. “Ik zou het best eens willen doen.” Als voormalig scout denk ik dat ie er best goed in is.


Aan mij is het niet besteed. Ik ben slecht in schatzoeken. Anders dan mijn broer. Die vond als jochie op het schoolplein een munt van Karel de Stoute, die hij voor een mooi bedrag aan verzamelaar Luit Sok verkocht. En in de zeef van de bollenrooier trof hij eens een fonkelende ring aan met een mooie steen, waarover we fantaseerden dat die ooit door een zeerover moet zijn verloren.


Mijn vondsten bleven beperkt tot een handvol pijpenkopjes die ik vond tijdens het bollenpellen. Daar moet ooit een lange steel aan hebben gezeten. Als die afbrak, dan viel kopje op de grond. Misschien is dat ooit geweest van Ome Freek Dijksen of diens vader, die destijds boerden op het land waar wij nadien bollen rooiden. Leuk om te hebben, maar geen enkele waarde.


Niks om je druk over te maken. We leven hier immers op het “gouden boltje”. Zeker in deze tijd, waarin alles groeit en bloeit en waar de mensen van heinde en verre naartoe komen om er van te genieten. Daar kan geen schatgraver tegenop.


Gerard