Nico Dros, hier in de boomgaard van broer Jaap, verlangt regelmatig terug naar zijn geboorte-eiland.
Nico Dros, hier in de boomgaard van broer Jaap, verlangt regelmatig terug naar zijn geboorte-eiland. Foto: March Heijnen

Unanieme lof voor Nico Dros

Al elf boeken had hij geschreven, maar regelmatig werd Nico Dros geteisterd door nachtelijke angstaanvallen, bang dat hij de klus dit keer niet zou klaren. Over een periode van vijf jaar werkte hij er drieënhalf jaar voltijds aan. Toch is het hem wederom gelukt.

Dertig jaar na zijn debuut Noorderburen is daar Willem die Madoc maakte. Een bijna 600 bladzijden tellende historische roman, waarin hij een eeuwenoud literair mysterie probeert te ontrafelen. Al sinds de publicatie oogst het boek veel aandacht en lovende kritieken.


We spreken Nico op een zonnige dinsdagmorgen voor zijn stacaravan op De Bremakker. Sinds hij Texel verliet om te studeren, bijna een halve eeuw geleden inmiddels, woont hij in Amsterdam. Maar regelmatig verlangt hij terug naar zijn geboorte-eiland. “Het jachtige en de hectiek van de stad worden me steeds vaker te veel. Hier zit ik heerlijk. Met een wandeling door het bos kom ik helemaal tot rust.”


Hij heeft hard gewerkt de afgelopen vijf jaar. “Vooral het eerste jaar was zwaar. Normaal heb ik van tevoren wel een verhaallijn in mijn hoofd, dit keer had ik geen idee waaraan ik begon. Eerst heb ik vooral heel veel gelezen over de vroege dertiende eeuw, de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Om een idee te krijgen hoe het eventueel zou kunnen zijn geweest.”


Geteisterd door nachtelijke angstaanvallen, bang dat ik de klus ditmaal niet zou klaren

Elf boektitels had Nico al op zijn naam staan. Hij debuteerde in 1991 met Noorderburen, over een Nederlandse aristocraat die in de Franse tijd wordt verbannen naar een fictief gehucht op Texel en daar tussen ongeletterde boeren en vissers een nieuw leven moet zien op te bouwen. Hoewel er ook kritiek was – sommige recensenten verweten hem gekunsteld, plechtstatig taalgebruik – werd het boek lovend ontvangen en zelfs genomineerd voor de prestigieuze AKO-literatuurprijs.

Lof was er ook voor zijn andere boeken, waaronder Oorlogsparadijs. Deze eveneens op Texel gesitueerde roman verscheen in 2012 en speelt tegen de achtergrond van de Russenoorlog. “Het is briljant, bloedspannend, fenomenaal geschreven. Het is vakwerk. Een tien met een griffel”, oordeelde boekhandelaar Monique Burger in het televisieprogramma De Wereld Draait Door.


Tijdens de wording van zijn boeken twijfelt hij wel vaker, maar bij Oorlogsparadijs legde hij het werk zelfs twee jaar stil. In die tijd schreef hij De Sprekende Slang, over de geloofsstrijd die het dorp Oosterend vanaf 1926 een kwarteeuw lang in kampen verdeelde. “Pas daarna heb ik het manuscript van Oorlogsparadijs herlezen. Om erachter te komen dat het zo slecht nog niet was.”


Ditmaal was de onzekerheid misschien wel heviger dan ooit. “Ik werd geteisterd door nachtelijke angstaanvallen, bang dat ik de klus ditmaal niet zou klaren. Het keerpunt kwam toen ik op een ochtend werd gebeld door vriend en collega Jan van Aken. Het was kwart voor negen, ik had de krant net gelezen en was klaar om aan het werk te gaan. Jan vertelde dat de drukproeven van zijn nieuwe boek, De Ommegang, klaar waren. Zeshonderdvijf bladzijden, men is razend enthousiast, vertelde hij. Zelf was ik net in het moeras beland. En ik wist niet hoe daaruit te ontsnappen. Ik besloot een stuk te gaan wandelen. Onderweg deed ik goede ideeën op. Ik heb ze opgeschreven – ik heb altijd een opschrijfblokje bij me – en toen ik thuis kwam, ben ik aan het werk gegaan. Ik besefte: ik moet me niet zo druk maken. Deze methode van schrijven, dat intuïtieve, brengt nu eenmaal met zich mee dat je af en toe even niet weet hoe het verder moet. Dat is heel gewoon. Daarna begon de vreugde te overheersen. Ik raakte steeds blijmoediger gestemd en leerde ook mezelf beter begrijpen. Misschien kun je dat lezen.”


Bijna aan het einde van zijn werkzaamheden waagde hij zich aan een bijzonder experiment. “De uitgever stelde voor studenten Redactie mee te laten lezen. Dat vond ik spannend, durfde ik dat tijdens het proces? Ik was ook bang dat die twintigers me een ouwe lul zouden vinden. Maar uiteindelijk heb ik toegestemd.”


Hij kreeg complimenten. “Vrouwelijke studenten waren enthousiast dat ik recht had gedaan aan de vrouwen in die tijd. Daar had ik ook naar gestreefd. Zowel in hoofse als literaire kringen hadden ze echt wel wat te vertellen.” Maar hij kreeg ook suggesties over de compositie. Zo bruikbaar dat hij zijn trots overwon en besloot het verhaal op een klein maar essentieel onderdeel aan te passen. “Het werd er echt beter van.”


Medio augustus dacht hij wel klaar te zijn. “Maar daarna kwamen er toch nog ideeën. Ik ben blij dat ik me niet heb laten opjagen om voor Sinterklaas klaar te zijn. Uiteindelijk heb ik er in vijf jaar drieënhalf jaar voltijds aan gewerkt. Tussentijds bleef ik lesgeven aan de Schrijversvakschool en heb ik ook wat kleinere klussen aangepakt. Dat doe ik liever niet, maar om den brode ontkom je er soms niet aan.”


Wie Willem die Madoc maakte leest, krijgt niet de indruk dat het zo moeizaam tot stand is gekomen. Het leest als het spreekwoordelijke jongensboek, met als een van de meeslepende hoogtepunten het duel tussen de eenvoudige held van het verhaal en een even slechte als door de wol geverfde roofridder. Ik beloof Nico niet te veel details prijs te geven, maar veroorloof me te vertellen dat de held op spectaculaire wijze aan het langste eind trekt.


Ook compositorisch zit het boek ingenieus in elkaar. Het bevat een zogeheten raamvertelling: de schrijver roept een personage in het leven die op zijn beurt het verhaal vertelt. Die personage is de Vlaamse letterkundige Willem de Reuvere, gespecialiseerd in Middelnederlandse literatuur. Hij belooft een stervende oude man drie oude boeken bij de Koninklijke bibliotheek in Brussel te bezorgen, waarna hij bij toeval een handschrift vol mysterieuze afkortingen in handen krijgt. Hij houdt het achter om zelf te bestuderen en raakt er dan steeds meer van overtuigd dat dit een ‘embryonale geheimversie’ van het boek Madoc moet zijn. De naam Madoc(ke) komt voor in de eerste zin van het dierenepos Van den vos Reynaerde, maar wat of wie het is, is onbekend. Het is een eeuwenoud mysterie, waarover deskundigen eindeloos hebben gefantaseerd en gediscussieerd. De meesten menen dat Madoc een boek moet zijn geweest, maar daarvan is nooit een spoor teruggevonden en tot een eensluidend antwoord is het nooit gekomen.


Willem is een belangrijke promotie op zijn vakgebied misgelopen, maar raakt ervan overtuigd dat met deze vondst alles zal veranderen. Hij voelt zijn roem al groeien, maar moet daarvoor eerst nog hard aan het werk. Middeleeuwse manuscripten ontcijferen en verklaren is monnikenwerk – of een heidense klus, net waar je staat in het geloof. Willem raakt op een dwaalspoor en besluit eerst zelf een verhaal te schrijven. Daarmee brengt hij Madoc tot leven.


Die geschiedenis is dus verzonnen, maar dat is allerminst een bezwaar, vindt Nico ook zelf. “Als de bronnen zwijgen of verzegeld zijn, dan is het fijn als je er dankzij je verbeeldingskracht toch een verhaal van weet te maken dat gebeurd zou kunnen zijn. Daarin weet ik me gesteund door Aristoteles. De dichter put uit de bron der verbeelding, betoogde hij al. En door dat te doen, werp ik licht op de achterkant – de nachtzijde – van de geschiedenis.”


Nico is behoorlijk thuis op dit terrein. Hij studeerde geschiedenis en las veel middeleeuwse romans en gedichten. “Ik heb Middelnederlands altijd al mooi gevonden. Als je het hardop leest, lijkt het wel een soort oud Texels.” Bovendien deed hij diepgravend onderzoek naar de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Hij gaat in op uiteenlopende thema’s als het misbruik in de (katholieke) kerk en de emancipatie van de burgerij, die eeuwenlang leed onder de nukken en grillen van de adel. Een van de gevolgen van dat groeiende zelfbewustzijn was dat het Diets – de volkstaal – aan invloed won, waardoor boeken niet alleen meer in het Latijn (de taal van de geestelijkheid) en het Frans (de taal van de adel) werden geschreven, maar steeds meer ook in de taal van de ‘gewone’ man en vrouw.


Nico’s vocabulaire – dus ook wel eens onderwerp van kritiek – is geknipt voor de historische roman. Grappig is dat hij niet bang is om platitudes en plechtstatige taal te combineren. Zo laat hij ridder Hincmar eerst zeggen dat hij “jeuk op onbetamelijke plekken” krijgt en vervolgens: “(…) balsturigheid komt over mij als ik hoor hoe strofe na strofe zo’n riddertje zichzelf verkwanselt aan een vrouw die zich in reactie op al zijn hoofse gekweel steeds nukkiger en wispelturiger gaat gedragen”.


De critici zijn unaniem. “Echt een heerlijk ouderwetse geweldige historische roman”, oordeelde Jan Wolkers’ biograaf Onno Blom in de boekenrubriek van Nieuwsweekend op de radio. Frits Spits vertelde Nico voor hun interview in het radioprogramma De Staalstaat dat hij Madoc in twee dagen had verslonden. En als klap op de vuurpijl vergeleek de recensent van NRC Handelsblad hem met Umberto Eco en gaf hij vijf sterren voor “een buitengewone, uitzonderlijke roman”.


Nico laat zich het hoofd niet op hol brengen. “Die recensies zijn prachtig. Maar ik ben voorzichtig over de verkoopcijfers. Door corona is de publicatie van veel boeken uitgesteld. Die komen nu allemaal tegelijk in de winkel.” Trots en blij is hij wel: “Ik heb geprobeerd een wereld op te roepen die niet de onze en toch waarachtig is. Daarin ben ik aardig geslaagd, vinden ook anderen. Dat is het hoogst haalbare.”


Hij rekt zich uit in de zon. Een nieuwe klus is geklaard. Tijd om weer wat vaker van het leven op Texel te genieten.



Nico Dros – Willem die Madoc maakte. Van Oorschot, Amsterdam. 584 blz., € 27,50.



Joop Rommets

Afbeelding