Thijs Maarleveld (links) in 1985 met de Texels duikers op de TX 38
Thijs Maarleveld (links) in 1985 met de Texels duikers op de TX 38 Foto: Collectie Historische Vereniging Texel

Leven vol inzet voor maritiem erfgoed

Prof. Dr. Thijs Maarleveld was in de jaren ’80 en ’90 de motor achter al het duikend onderzoek rond Texel en ontwikkelde voor de Waddenzee een systematiek die niet alleen in Nederland maar ook Europees en mondiaal navolging vond. Onder zijn leiding groeide discipline uit tot een professionele tak van wetenschap, met als thuisbasis gedurende de zomer het eiland Texel.

De in Amsterdam op 21 oktober 1953 geboren archeoloog verhuisde in zijn jeugd naar Frieschepalen. Als lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis deed hij mee aan diverse land-opgravingen waarbij hij als kampleiding de jeugd instrueerde in de methoden en technieken van de archeologie. Het zoute water trok hem het meest en op 20-jarige leeftijd startte hij als duikende archeologie-student aan de Universiteit van Leiden. De nadruk van zijn studie te Leiden lag ook op de maritieme archeologie en geschiedenis. Hij trok het zich tijdens zijn studie al aan dat het Nederlands maritiem erfgoed legaal werd geplunderd. Voor de komst van Maarleveld naar Texel was het goed gebruik dat de Dienst Domeinen de lading van scheepwrakken verpachtte aan gegadigden en vervolgens deelde in de opbrengst van bijvoorbeeld het opgetakelde lood en de kanonnen die de bergers boven water haalden. De culturele waarde hiervan vond men veelal niet van belang.

Maarleveld nodigde in 1980 de toenmalige Minister van Cultuur Wallis de Vries uit om naar Texel te komen en de problematiek zelf te bekijken. Door een actieve lobby kreeg hij het gedaan dat Domeinen met deze werkwijze stopte. In 1981 werd zodoende voor de laatste keer een ‘bergingscontract’ uitgegeven. Dit was ook de tijd dat in Oudeschild de voorloper van Museum Kaap Skil door de Texelse duikers met behulp van de gemeente werd opgericht. In samenwerking met de Texelse duikers stelde hij een duikteam samen van professionals, vrijwilligers en studenten die vanaf het schip de Phileas Fogg onderzoek deden. Dat schip was als een van de eersten uitgerust met een sonar om de bodem van de Waddenzee te verkennen. Vanaf 1981 werd negen jaar lang gedurende twaalf weken per jaar, zeven dagen per week onderzoek gedaan. Dat ging voor de huidige standaarden nogal ‘basic’.

De duikers van Thijs verbleven in de zomer in tentjes nabij de katholieke kerk van Oudeschild. Daarna kampeerden ze bij de molen op het terrein van het museum. Weer later werd de leegstaande melkfabriek in Oudeschild gehuurd. Uiteindelijk kwam er een basis op het terrein van het NIOZ. Geld voor gasolie voor de boot was er niet, het was veel liefdewerk oud papier, ook Thijs werd maar voor twee dagen per week betaald. Door de week voer schipper Arie van der Vis op het onderzoeksschip, in het weekend stond Hans Eelman achter het roer.

De duikcampagnes konden op veel steun rekenen. Vanuit alle windstreken kwamen zij, vooral uit Europa maar ook uit de VS. Studente Iwona Pomian uit Gdansk dook mee, zij is nu hoofd van de dienst maritieme archeologie van het Pools Maritiem Museum. Ook Zhang Wei werkte mee. Hij is nu directeur van de Chinese Dienst voor Maritieme Archeologie, de grootste ter wereld.

In 1985 studeerde Thijs Maarleveld af en bleef de drijvende kracht achter het professionaliseren van de Texels wrakduikers. Dat lukte niet altijd. Zijn nieuwe positie vanuit het Ministerie gaf hem echter wel de kracht om zaken te veranderen. Soms botste het ook flink. De Texelse duikers hadden in 1985 in het vermeende admiraalschip ‘De Rob’ van Maarten Harpertsz Tromp een fraai bronzen VOC-kanon gespot. Dat wilden zij bergen voor het museum in Oudeschild. Maarleveld was daar fel op tegen en vond dat het kanon in het schip op de bodem van de zee bewaard moest blijven. De Texelse duikers zette ondanks het advies toch door en takelden met de TX 38 van Jack Betsema het kanon op. ’Al kom je met 20 politieboten, we gaan het toch doen’ werd gezegd. Het kanon is sinds dien een van de pronkstukken in Museum Kaap Skil. Het wrak van de Rob ligt ingepakt op de bodem van de Waddenzee.

Al kom je met 20 politieboten, we gaan het toch doen

Ondertussen vond door het nieuw opgezette team systematisch onderzoek naar de wrakken plaats. Het wrak van een koopvaarder in het Scheurrak werd volgens de nieuwe richtlijn uitgevoerd; niet lukraak leeghalen, maar onder water documenteren, de scheepsconstructie zorgvuldig bekijken, systematisch de vondsten verzamelen, analyseren en de bevindingen publiceren. Waar mogelijk moest het scheepswrak op de zeebodem worden ingepakt om zo bewaard te blijven. Maarleveld werd in 1985 hoofd van de nieuwe Afdeling Archeologie Onderwater, een onderdeel van de Rijksdienst.

In 1989 startte onder zijn leiding de inventarisatie van de wrakken in de Waddenzee. Dit had het paradepaardje moeten worden waarbij ook de vondsten van de amateurarcheologen werden betrokken. Het lukte deels, 12 wrakken werden bestudeerd. Door meningsverschillen over het vervolg ontstond een impasse. De Rijksdienst vond dat Texel een gemeentelijk archeoloog moest aanstellen en de gemeente Texel wilde dat enkel op voorwaarde dat het archeologisch depot ook op Texel zou komen. Om de zaak op te schudden instrueerde Maarleveld soms Texelse duikers om de maritieme archeologie in Den Haag weer op de agenda te krijgen.

In 1996 ging de afdeling van Maarleveld op in het Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA) gevestigd in in Lelystad. Hetzelfde jaar dook het grootste team ooit (13 beroepsduikers) op de wrakken bij Texel. Maarleveld kreeg niet de leiding over het NISA maar ging zich namens de overheid bezighouden met het maritiem Nederlands erfgoed overzee. In 1998 promoveerde hij in Leiden en werd adviseur en voorzitter voor Unesco van de commissie voor het maritiem werelderfgoed. Ondertussen bleef hij studenten, beleidsmakers en politici inspireren en overtuigen van het belang van het maritiem erfgoed. Een centraal probleem bleef echter bestaan; in een land met een ongekende maritieme geschiedenis en een van de grootste scheepskerkhoven ter wereld ontbrak en ontbreekt een gedegen opleidingsmogelijkheid voor studenten om maritiem archeoloog te worden en ook het duiken te kunnen leren. Die mogelijkheid werd hem in Denemarken wel geboden. Daarom werd hij aan de Universiteit van Zuid-Jutland in Esbjerg in 2006 tot hoogleraar benoemd. Veel van de nu actieve Nederlandse, Duitse en Deense maritiem archeologen deden bij Maarleveld in Esbjerg de opleiding. Hij heeft de strijd tegen zijn ziekte niet kunnen winnen, maar laat een erfenis na waaraan menig archeoloog een voorbeeld kan nemen.


Tekst: Hans Eelman en Michiel Bartels