Terugkerend in de krant van 1918 en ook nog van de jaren erna is een advertentie voor Abdijsiroop.
Terugkerend in de krant van 1918 en ook nog van de jaren erna is een advertentie voor Abdijsiroop. Foto:

“Loop den griepbacil niet noodeloos in den muil”

Scholen gingen dicht, de bibliotheek stopte de uitleen van boeken en deskundigen waarschuwden “besmettingsgevaar van persoon op persoon” zoveel mogelijk te mijden. “Beschouw in ’t bijzonder elk hoestend, proestend en niezend medeburger als een gevaarlijk mensch in deze dagen.”

Wie de jaargang 1918 van de Texelsche Courant openslaat, moet misschien even wennen aan het taalgebruik, maar de waarschuwingen en genomen maatregelen komen maar al te bekend voor. Ze moesten niet corona, maar de Spaanse griep bestrijden.


De Spaanse griep was een beruchte grieppandemie, die in 1918 en 1919 over de wereld raasde en een enorm aantal slachtoffers eiste. Het officiële dodenaantal in Nederland was volgens een artikel op Wikipedia 21.284. Met de aantekening dat daar nog de mensen bij moesten worden opgeteld die door de griep longontsteking kregen en daarvan niet herstelden. Dat waren er ongeveer 38.000, zodat het totaal aantal doden bijna 60.000 moet zijn geweest. En dat op een bevolking die maar 6,6 miljoen zielen telde.


Hoeveel slachtoffers er wereldwijd waren, is niet te zeggen. De aantallen werden lang niet overal secuur bijgehouden. Ruwe schattingen spreken van 20 tot 100 miljoen doden, op een wereldbevolking die pas in 1927 door de magische grens van 2 miljard heen ging. Ter vergelijking: in de Tweede Wereldoorlog kwamen naar schatting 60 tot 72 miljoen mensen om het leven. Zeker is in ieder geval dat de Spaanse griep de dodelijkste ziekte sinds de middeleeuwse pest was.


Droog opvegen van den vloer is voor een deel enkel stof opjagen

Hoewel de ziekte – veroorzaakt door het virus H1N1 – Spaanse griep werd genoemd, ligt de oorsprong naar alle waarschijnlijkheid in Amerika. In januari 1918 brak in Haskel County in Kansas een griepepidemie uit die vooral jongvolwassenen trof. In februari viel ‘een aantal’ doden. De epidemie was in februari plotseling verdwenen, maar stak daarna weer de kop op onder dienstplichtigen in Camp Funston in Fort Riley. Soldaten die op transport werden gezet naar Europa, om in de Eerste Wereldoorlog te vechten, zorgden voor een verdere verspreiding.


In het neutrale Spanje, waar geen oorlogscensuur heerste, sloegen de kranten groot alarm toen verschillende mensen plotseling stierven. De beschrijving was steeds dezelfde: de dood trad in enkele dagen na een koortsaanval die aan griep deed denken. Andere verschijnselen: hoesten, spierpijn en keelpijn, gevolgd door extreme moeheid en flauwtes. Zieken verloren zoveel energie dat ze niet meer konden eten en drinken en de ademhaling steeds moeilijker werd.


Opvallend was dat vooral jonge volwassenen het slachtoffer werden, terwijl bij ‘normale’ griepepidemieën vooral kinderen en bejaarden worden getroffen en de oudsten de grootste risico’s lopen. In augustus 1918 had de helft van alle Amerikaanse soldaten in Europa de ziekte. Ongeveer 43.000 overleefden het niet. Ter vergelijking: aan het front sneuvelden ruim 50.000 Amerikanen.


De ziekte sloeg snel over naar andere legers. Wereldwijd werd het probleem na november 1918, toen er een einde aan de oorlog kwam en de soldaten thuis feestelijk werden onthaald. Door deze massabijeenkomsten kon het virus zich gemakkelijk verspreiden. Wie ziek werd, moest vrezen voor zijn leven. Wetenschappelijke kennis over virussen ontbrak, er waren geen vaccins en medicijnen en na vier jaar oorlog en ondervoeding was de weerstand onder de bevolking laag. In de Verenigde Staten stierven zo’n 675.000 mensen, in Engeland 400.000, in België 300.000, in Frankrijk 200.000 en in India en Rusland vele miljoenen. In Nederland, dat niet had meegevochten in de oorlog, vielen relatief weinig slachtoffers.


Door een maritieme quarantaine kon Australië de ziekte tijdelijk buiten de deur houden, maar in 1919 brak de ziekte er alsnog uit. Veertig procent van de bevolking werd ziek, maar doordat de ziekte in de tussentijd een milder karakter had gekregen, stierven ‘slechts’ 15.000 Australiërs. In de rest van de wereld was bijna iedereen immuun geworden, waarna de ziekte snel uitstierf.


Hoe het op Texel ging, is niet zo gemakkelijk te achterhalen. Tik je in het digitale archief van de Texels(che) Courant de trefwoorden ‘Spaanse griep’ in, dan vind je de oudste verwijzing in de krant van 18 december 1946, toen er ook een griepepidemie op Texel heerste. Vreemd, totdat je je realiseert dat de ziekte een eeuw geleden nog werd geschreven met ‘sch’, dus als ‘Spaansche griep’. Maar ook op die manier is de beschikbare informatie fragmentarisch. Door de zoektermen uit te breiden met ‘griep’, ‘influenza’ en ‘Spaansche ziekte’ kom je iets verder, maar cijfers over sterftegevallen zijn moeilijk terug te vinden. De burgerlijke stand geeft wel het aantal doden, maar uiteraard niet waaraan ze zijn gestorven. Opvallend: tussen 12 en 18 oktober 1918 overleed geen enkele Texelaar, tussen 22 en 29 november waren het er vijf, onder wie een meisje van 18 en twee vrouwen van in de dertig, en tussen 14 en 20 december zelfs zeven, onder wie een jongen van 16. Met in het achterhoofd de kennis dat opvallend veel doden jonge volwassenen waren, zou het goed kunnen dat ook die jonge Texelaars slachtoffer van de Spaanse griep waren, maar zeker is dat – uiteraard – niet.


En dan de berichtgeving. De eerste melding lijkt die van 20 juli 1918: “Met het oog op de mogelijkheid der verdere verspreiding, ook in ons land, van de ziekte, die wordt aangeduid als ‘Spaansche griep’, komt het den Centralen Gezondheidsraad gewenscht voor, te herinneren aan een tweetal welbekende en hoogst nuttige wenken, in het belang der volksgezondheid.” Daarna volgen twee uitgebreid toegelichte maatregelen, met als strekking dat stof een groot gevaar vormt en “versche lucht in uw woning” erg belangrijk is. “Stof verontreinigt en prikkelt oogen, neus en keel en kan in een tijd van besmettelijke ziekte dubbel nadeelig zijn.” En: “Weest niet beducht voor flink wat versche lucht en bedenkt dat een krachtige luchtverversching de smetstof verdrijven kan, die anders in een lokaal blijft hangen en mogelijk de besmetting overbrengt.”


Tips gaf de Centrale Gezondheidsraad ook. “Droog opvegen van den vloer is voor een deel enkel stof opjagen. Het meest afdoende is ongetwijfeld het gebruik van een stof-zuigtoestel, als men daar de beschikking over heeft, of krijgen kan. Voor het overige dient stof opgenomen te worden met vochtige dweilen en doeken, of anders, na besprenkeling met water; daarbij zijn ramen en deuren open te zetten.”


De Centrale Gezondheidsraad richtte zich niet alleen op particulieren, maar op iedereen die een steentje kon bijdragen. “Laat ieder naar vermogen medewerken om voortdurende forsche luchtverversching ook tot stand te brengen in allerlei plaatsen en inrichtingen waar vele menschen bijeen komen als: scholen, kerken, kantoren, werkplaatsen, fabrieken, winkels, weeshuizen, kazernes, ververschingslokalen, booten, trams, treinen, enz.”


En terwijl de overheid ons anno 2020 voorschrijft anderhalve meter afstand van elkaar te houden, werd bestrijding van de griep ook in 1918 gezocht in het mijden van direct contact. “Waar de ziekte reeds eenige uitbreiding mocht verkregen hebben, is het gewenscht het besmettingsgevaar van persoon op persoon zoo mogelijk te ontgaan door aanraking te vermijden, voor zoover plicht en werkkring niet anders eischen.”


Ook toen al kon je besmettelijk zijn zonder dat je het zelf wist: “Juist door hen, die in het begin eener besmettelijke ziekte zijn en slechts weinig den indruk van ongesteldheid geven, kan de besmetting worden overgebracht, indien zij in kantoren, scholen, werkplaatsen enz. met anderen in aanraking zijn. Zij, die toezicht over deze inrichtingen hebben, doen wel hiermede te rekenen, en zulke half zieken liever naar huis te laten gaan.”


Zoals het nu moeilijk is iedereen te overtuigen van de ernst van de situatie, werd ook toen wel eens getwijfeld, blijkt uit een fragment uit de krant van 27 juli 1918. De Vereeniging van Volksgezondheid had aangedrongen op het intrekken van de militaire verloven, maar na overleg met de Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht had de opperbevelhebber daarvan afgezien. “Omtrent de uitbreiding der bedoelde ziekte is nog zoo goed als niets met zekerheid bekend, doch op dit oogenblik komt het niet onwaarschijnlijk voor dat de uitbreiding plaats heeft door een zich in de lucht bevindende smetstof, meer dan door infectie van persoon op persoon. Het intrekken van alle militaire verloven acht ik derhalve een maatregel, die vooralsnog niet gerechtvaardigd is.” Met andere woorden: volgens de hoogste legerbaas was de kans op onderlinge besmetting niet erg groot.


In de rubriek Gemengd nieuws, onder een bericht over de Rijksnajaarshengstenkeuring, meldt de Texelche Courant van 3 augustus 1918: “De Spaansche griep heerscht nu in te veel plaatsen van ons land om daarvan telkens afzonderlijk meededeling te doen.” Grote zorgen hoefden de Texelaars zich niet te maken. “Over het algemeen draagt zij (de griep, red.) gelukkig geen kwaadaardig karakter.” Wel werd opnieuw gemaand voorzichtig te zijn: “Men begeve zich zoo min mogelijk in zalen en vervoermiddelen, waarin tal van menschen in betrekkelijke kleine ruimte bijeen zijn, zorge voor veel versche lucht in huis en betrachte vooral de zindelijkheid.”


Terugkerend in de krant van 1918 en ook nog van de jaren erna is een advertentie voor Abdijsiroop. Daarin wordt eerst geprobeerd de lezer bang te maken: “De Spaansche griep heerst, hoesters past op. Nog pas kort geleden heeft de Spaansche griep haar intrede in ons land gedaan en reeds heeft zij met reusachtige snelheid om zich heen gegrepen en tallooze slachtoffers gemaakt. De Spaansche Griep schijnt een bijzonder kwaadaardig soort van influenza te zijn, welke in de eerste plaats hen aantast die hoesten, verkouden zijn of keelpijn hebben. Niet zelden ontstaan dan ontstekingen der luchtwegen met de daaraan verbonden gevaren voor longontsteking. Hoeveel jonge levens werden hierdoor niet reeds afgesneden.”


Maar daarna volgt het medicijn: “Geneest uw hoest, zorg niet verkouden te worden! Koop vandaag nog een flesch Abdijsiroop en neem er iederen dag een paar lepels van in.” Een flacon van 230 gram kostte ƒ1,25. Er waren ook flacons van 550 gram (voor ƒ2,25) en 1000 gram (ƒ3,75).” Kennelijk was de fabrikant bevreesd voor oplichters, want hij besluit met een waarschuwing: “Eischt rooden band met onze handteekening. L.I. Akker, Rotterdam.”


Ook in het laatste kwartaal van 1918 blijft de berichtgeving over de Spaanse griep in de Texelsche Courant vrij summier, maar het nieuws krijgt wel een steeds meer alarmerend karakter. Zo wordt op 19 oktober gemeld dat in Druten 500 van de 2700 ingezetenen ziek zijn. En volgens een bericht van 2 november zijn in Almelo in de maand oktober 137 personen overleden, waarvan 116 aan de Spaanse griep.


In de krant van 26 oktober lezen we dat een leegstaand lokaal van de lagere school op Vlieland na het uitbreken van de oorlog was ingericht als hospitaal voor zieke militairen. Niet echt ideaal, als daar ook besmettelijke zieken worden behandeld. “Nu zich weder der Spaansche griep vertoonde en de patiënt werd verpleegd in de school, hebben vele ouders geprotesteerd. Zeker niet te vroeg! Het hospitaal is thans overgebracht naar de leegstaande dokterswoning en de school is eenige dagen gesloten en wordt ontsmet.”


Op 30 oktober doet de krant melding van de eerste Texelse griepdode. Het is de heer Van Schellen uit Wassenaar, een jager die ‘gedurig’ in Oosterend logeerde. Hij werd ziek en overleed, nog maar 29 jaar oud, ten huize van de heer IJ. Koppen, “naar men zegt aan Spaansche griep”. Ook vier andere “heeren”, uit Den Haag, leden “meer of minder” aan deze ziekte.


Een week later, op 6 november, volgde een anno 2020 zo herkenbare mededeling en kwam het tot een rigoureuze maatregel: “Het aantal lijders aan de vreemde ziekte, die in sommige plaatsen van ons land zooveel slachtoffers maakt, neemt in onze gemeente naar wij vernemen gaandeweg toe. In verband daarmede is door ons gemeentebestuur besloten de scholen alhier te sluiten.”


In dezelfde tijd besloot het bestuur van de Nutsbibliotheek de uitgifte van boeken tijdelijk stop te zetten. Een logische maatregel, vond de redactie: “Al wat gedaan kan worden om een verdere uitbreiding te voorkomen, dient in het werk gesteld te worden.”


Of het gemeentebestuur nog meer maatregelen nam, is niet terug te vinden. Wel neemt de Texelsche Courant tien ‘wenken’ over uit de Ierseksche en Thoolsche Courant. Nummer 1: “Vermijd tocht en natte voeten, vermijd in ’t algemeen kouvatten.” Nummer 4: “Rook matig, want roken verhoogt de gevoeligheid voor besmetting.”


Er zitten opnieuw een paar herkenbare tips tussen, net zo nuttig voor wie tegen het coronavirus vecht. Nummer 6: “In ’t algemeen: loop den griepbacil niet noodeloos ‘in den muil’.” Nummer 7: “Beschouw in ’t bijzonder elk hoestend, proestend en niezend medeburger als een gevaarlijk mensch in deze dagen.” En nummer 8. Voelt ge u ‘gegriept’ ga dan onmiddellijk naar bed en kom er niet uit vóór de koorts drie dagen geweken is.” Immuun was je niet zomaar, afgaand op wenk nummer 10: “Neem u na de ziekte nog weken lang in acht, daar ge dan dubbel gevoelig zijt en een tweede aanval dubbel gevaarlijk is.”


Ten slotte een waarschuwing: “Zoek niet veel heil bij aspirinetabletten en in geen geval bij kwakzalversmiddelen.” En de conclusie: “Men ziet: het bestaat meer in laten dan in doen. Wil men er absoluut iets tegen doen volg dan den raad van den Oostenrijksche dr. Joseph Häusle aan: Gebruik binnen den tijd van 6 à 8 uur een soepbord vol roode bietensalade; ’t heeft vele patiënten geholpen, blijkens getuigenis in het Rotterdamsch Nieuwsblad ook in ons land.”


Ook toen al was er de behoefte om deskundigen naar hun mening te vragen. Zo wordt in de Texelsche Courant van 9 november flink geciteerd uit de Telegraaf, die een ‘onderhoud’ had met dr. I.H.J. Vos, “chef der hygiënische afdeeling van het Algemeen Hoofdkwartier te Amsterdam”. Volgens deze arts was behandelen in het merendeel van de gevallen niet nodig. “Vroegtijdige bedrust en melkdieet waren in den regel afdoende om de ziekte te genezen en complicaties te voorkomen.”


Vos legt uit dat de praktijk uitwijst dat wie zich niet te veel inspant het minst vatbaar is. Een kazerne in Amsterdam had het regime aangepast, de zware marsen tijdelijk afgeschaft en vervangen door lichte wandelingen zonder bepakking. Het gevolg was weliswaar dat 800 soldaten ziek waren, maar dat er slechts drie een complicatie in de vorm van een keelabces of longontsteking kregen en niemand overleed.


“Héél veel complicaties zijn het gevolg van groote onvoorzichtigheid der menschen. Zij meenen dat het wel zal beteren en blijven er dagen mee doorsukkelen. Het gevolg is dikwijls noodlottig. Zoo valt misschien ook het feit te verklaren dat zoveel jonge vrouwen en mannen, personen in de kracht huns levens, er de dood door vinden. Zij wanen zich sterk en gelooven dat het wel goed zal afloopen. Een andere verklaring voor de sterfte der jeugdige krachtige personen kan ik niet vinden”, aldus dr. Vos.


Belangrijk ook was goed eten. “Volgens eenparig gevoelen van geraadpleegde medici” waren de rantsoenen “geheel onvoldoende”. De regering besloot er iets aan te doen en verhoogde het broodrantsoen met ingang van 15 november van 200 naar 280 gram per dag.


Kennelijk sorteerden de maatregelen succes. Terwijl de Texelsche Courant van 9 november nog schreef dat het aantal ziektegevallen bleef toenemen en in enkele gezinnen leden waren aangetast, kon een week later worden gemeld dat burgemeester Buysing Damsté had besloten dat de scholen op 18 november weer open mochten. Maar voorzichtigheid bleef geboden. “Ouders van gezinnen waarin zich gevallen van Spaansche griep voordoen, worden echter met aandrang verzocht hunne kinderen niet ter school te zenden.”


Het is het laatste bericht van 1918 over de griepepidemie op Texel. Het eerstvolgende komen we pas tegen op 29 januari 1919 en gaat over het kerstfeest van de zondagschool van De Cocksdorp, dat door de Spaanse griep was uitgesteld en een maand later alsnog werd gevierd. Alsof Texel weer overging tot de orde van de dag, want ook daarna valt de term nog maar hoogst zelden en terugblikken gebeurt evenmin.


Een uitzondering wordt gemaakt in het verslag van 19 maart van de vergadering van het Ziekenfonds en het Begrafenisfonds, twee verenigingen die een gezamenlijke vergadering hielden in ’t Wapen van Amsterdam in Oosterend. Bij de opening wees M. Kikkert, directeur van het Begrafenisfonds, “op de vele sterfgevallen door de Spaansche Griep die ook het fonds hebben getroffen”. Cijfers noemde hij niet, des te verwarrender is het bericht van een week later over de jaarvergadering van het Ziekenfonds in de Oranjeboom in Den Burg. Uit het jaarverslag wordt geciteerd dat het aantal zieken in het laatste kwartaal van 1918 “bijzonder groot” was, maar dat zich onder de leden geen sterftegevallen hadden voorgedaan. Dus wel doden in Oosterend en niet in Den Burg? Het zou kunnen.


Zeker is wel dat het verdriet en de ellende niet zo groot waren, dat je er tien jaar later nog geen grappen over mocht maken. In een verhaal over de intocht van Sinterklaas in 1928 lezen we het volgende: “Inmiddels is de Sint gearriveerd. In een der hotels heeft hij zijn intrek genomen. Hij toonde zich als steeds zeer opgetogen over de feesten, hier telkenjare te zijner eere aangericht en sprak de wensch uit nog menig jaar de reis naar Texel te kunnen ondernemen. Wel worden zijn beenen wat stram, naar hij opmerkte, en wordt hij nu en dan door Spaansche griep en rheumatiek geplaagd, zijn hart raakt te zeer naar Texel dan dat hij om die ‘kleinigheden’ van die reis naar ‘het hooge Noorden’ zou afzien.”


Joop Rommets

Ook Texel ontkomt niet aan de Spaansche griep.
Mensen uit den vreemde werden ziek op Texel.
Afbeelding