Afbeelding
Foto:

De kant langs

Texels bont


Schrijven is de kunst van het weglaten. Om geen aanstoot te geven, heb ik uit dit stukje een waslijst aan C-grappen geschrapt. Zóveel dat ik mij afvraag hoe ik dit kolommetje vol moet pennen. Het moet ook verstrooiing bieden, maar ik pas ervoor om de leukste te zijn. Op de deurknop na dan. Hé, ga ik toch de fout in, want die is misschien ook al besmet. Ik overwoog spaties van anderhalve meter tussen de woorden. Maar dat wilde de hoofdredacteur niet. Die zelf, héél verstandig, wel afstand houdt.


Thuis doen we wat we kunnen. Het is het net de Keukenhof, een zee van bloemen. Tulpen uit de kraam van Uitgeest, anders belanden die op de porriehoop. Prachtige bloemen, maar met één nadeel: ze staan zó lang. We moeten nodig nieuwe halen, maar alle vazen raken vol. Zonde om weg te gooien. Voor lokale steun eten we ook Texelse koek, kaas, worst en piepers en gaan we thuis uit eten.


Op straat en in de super houden we afstand. Als mensen me voorheen uit de weg gingen, dacht ik: wat zou ik nu weer hebben geschreven? Maar nu is alles anders. Mensen kijken elkaar soms argwanend aan. Ik zie ze twijfelen. Zou hij of zij het hebben? Ik snap het wel, want aan de buitenkant kun je het niet zien.


Nee, dan die tulpen van Uitgeest. Die mankeren niets. En als er eentje een virusje onder de leden heeft, dan zie je dat meteen. Het heet niet voor niets mozaïekvirus. Bloemen van zieke tulpen krijgen de meest bijzondere kleurschakeringen. Vlammend, gespikkeld of geblokt. Prachtig, maar ze moeten er wel tussenuit. “Ga maar ziekzoeken”, zei mijn vader in het voorjaar. Zo trokken we de één na de andere zieke tulp tussen de gezonde uit, net zolang tot keurmeester Jan Bakker (de accordeonist) tevreden was.


Begin jaren negentig stak een nieuw virus de kop op: Tulpengrijsvirus. Een artikel daarover belandde op het bureau van een inspecteur die toezicht hield op de export van Nederlandse tulpen naar Japan. Het land van de Rijzende Zon was een aantrekkelijke markt dankzij de royale prijs die werd neergeteld voor de bollen.


Maar ziektes en plagen wilden ze buiten de deur houden. In het artikel werd het virus aangeduid als “Texels bont”. Het virus was namelijk aangetroffen in Texelse bollenvelden. Hoewel er vermoedens waren dat het virus ook aan de overkant voorkwam, garandeerde de Bloembollen Keuringsdienst (BKD) die lui uit het Verre Oosten dat het virus alleen op Texel voorkwam en de ziekte dus was geïsoleerd.


Om het eiland te zuiveren en er zo voor te zorgen dat Japan de grenzen weer zou openen, moest geïnfecteerd plantgoed worden vernietigd. Een even pijnlijke als kostbare operatie. Ik kan er over meepraten, want ook onze kwekerij moest er aan geloven, een hele partij tulpen moest de destructie in.


Toen die operatie achter de rug was, moest dat natuurlijk ter plekke worden gecontroleerd. En wel door de Japanners zelf, die naar het eiland kwamen om poolshoogte te nemen. Het was keurmeester Jan Bakker die de Japanners zou rondleiden. Jan vertelde naderhand dat ze nogal gestrest waren. Om de heren op hun gemak te stellen nam hij ze mee naar de vissershaven, bood hen koffie aan en eten. “Kunnen we het hele eiland in één dag zien?”, vroegen ze. “Zeker, wel in een half uur”, nam hij hen mee naar de kerktoren van Den Burg. De joviale aanpak werkte. Van dichtbij toonde Jan de inspecteurs alleen kerngezonde partijen, van Texels bont die dag geen spoor. De grenzen van Japan gingen weer open.


Gerard@texelsecourant.nl