Texelse mannen  in Assen: vlnr: 1. Piet Beers, 2. ? , 3. Adriaan Kees, 4. R. Sinke, 5. Sieme Zijm, 6. Jaap Schraag, 7. Lo Vermeulen en 8. Teun Dekker.
Texelse mannen in Assen: vlnr: 1. Piet Beers, 2. ? , 3. Adriaan Kees, 4. R. Sinke, 5. Sieme Zijm, 6. Jaap Schraag, 7. Lo Vermeulen en 8. Teun Dekker. Foto: Verzameling Teun Dekker

"Heenweg alle tijd, terug marstempo"

"Op de heenweg hadden we alle tijd, maar terug dan hadden we het marstempo er in. De Kolonnenführer, een oude Duitser, liep zich er zowat op stuk. Na een dag of vier gaf hij het op."

Herinneringen van Teun Dekker (91) aan zijn gedwongen verblijf in Assen aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Hij was één van de achthonderd Texelaars die daar door de bezetters werden tewerkgesteld. Mannen van 17 tot 35 jaar. "Ik was 17 jaar zo ongeveer de jongste." Nu bijna 75 jaar later de "Laatste der Mohikanen", voor zover bekend de enige die het nog navertellen kan. "Later hoorde ik dat we van Texel af moesten omdat ze bang waren dat we de Geallieerden zouden helpen. Na ons kwamen ook de zogeheten 'staatsgevaarlijken', intellectuele Texelaars, naar Drenthe."

Lopend Afsluitdijk over

Dekker weet het nog precies. "Het begon op 9 november 1944. Mannen werden van de straat gehaald en op de boot gezet. Dat was de eerste groep. Ze werden naar vliegveld De Kooy gebracht. Vanaf daar zijn ze lopend naar Den Oever gegaan. De volgende dag de Afsluitdijk over, Friesland in naar Leeuwarden. Alles lopend. Die eerste groep had niets bij zich.

Ik zat bij de tweede groep. Op de avond van 9 november moesten we ons melden in Hotel Texel (nu De Lindeboom). Een groep werd naar de Zeevaartschool (nu Artex) en een naar het oude weeshuis (oude postkantoor) gestuurd. Daar hebben we de nacht doorgebracht. Er zaten daar ook Georgiërs. Van slapen kwam niet veel. Johan Witte begon op een toeter te blazen, iedereen was wakker. Het was daar een smerige bende. We wisten niet wat er gebeuren ging. De andere dag moesten we naar de boot, ik denk de oude Marsdiep." Aan boord werd het Wilhelmus gezongen, de Duitsers grepen niet in.

We moesten als beesten in het stro slapen

In wagons gedreven

"We werden naar Harlingen gebracht, waar we 's middags om vier uur aankwamen. Tot acht uur stonden we op de kade te wachten. Daarna zijn we naar Leeuwarden gaan lopen. Toen kwam die andere groep die van Den Helder was komen lopen bij ons. Bij elkaar 800 man. Ze waren drijfnat en hadden geen droge spullen. Wij hadden wel kleren bij ons en die hebben we aan hen gegeven. Toen zijn we lopend naar Leeuwarden gegaan. Op het stations werden we in wagons gedreven. Onderweg stopte de trein af en toe omdat er vliegtuigen over kwamen. Iemand had een kompas, zo wisten we dat we niet naar Duitsland gingen. We kwamen in Assen terecht, waar we in een kleuterschool werden ondergebracht. Er lagen stropakken, we moesten als beesten in het stro slapen.

Tankrachten graven

We moesten naar de hei, waar we met de schop tankgrachten moesten graven. Zeven dagen per week moesten we aan die verdedigingslinie werken. Zes meter breed en drie meter diep. We moesten paaltjes neerzetten en uit het bos takken halen. Die takken werden tussen de paaltjes neergelegd en daar moesten we zand tegenaan spitten.

Uit de keuken kregen we eten. Dat zat in melkbussen. We maakten onze schop schoon en daar werd het eten op gekwakt. Daar aten we van. Want we hadden geen bord of bestek.

We waren met een groep van tachtig man en liepen in colonne, Colonne 7. Het was ongeveer zeventien kilometer lopen. Rustig aan heen, 's avonds volle kracht terug. We hadden een oude Kolonnenführer bij ons, die liep zich zowat stuk. Na een dag of drie, vier graven gaf hij het op.

Drijfnat

In het begin regende het elke dag. Je kwam drijfnat thuis en daar lag je dan met je natte pak in het stro. Het was koud en nat en er heersten ziekten. We hebben daarna een week in Port Natal gezeten, een gesticht. Daarvandaan zijn we met ons drieën, ome Huib (Vermeulen), Teun Eelman en ik, naar een kosthuis gegaan. We kwamen bij een weduwevrouw. Voor het werk vingen we geld en daar konden we haar van betalen. Toen hadden we knap eten, we zaten dichter bij het werk en de kachel brandde. We hadden bonnen en daar kreeg je brood en, in het begin, sigaretten mee. Ik haalde altijd brood voor drie man. We hadden van takken een sleetje gemaakt en daarop namen we elke avond een zak hout mee uit het bos. Zo hielden we de kachel brandend. Later vroor het in de loopgraven. We hakten een stuk grond uit en zetten dat schuin tegen de loopgraaf om te ontdooien. Al met al hebben we het daar niet slecht gehad, alleen de eerste veertien dagen waren het beroerdst vanwege de regen.

Russenoorlog

Van de terugtocht weet ik helemaal niks meer. Terug op Texel was de stuifdijk bij de Mok een eind afgeslagen. We kwamen terug om daar met het herstel aan de gang te gaan. Maar dat is er nooit van gekomen. We waren nog maar net thuis toen de Russenoorlog uitbrak. We hadden het eerst niet in de gaten. We stonden met wat jongens in de brandsteeg wat te kijken. Daar stond een Rus op de haven te schieten. We dachten dat het een oefening was. Toen kwam mijn vader terug van de dorsmachine. Hij zei: 'Jongens ga maar uit die steeg, want de oude Gersonius van de Noordkaap ligt al dood aan de weg.' Toen snapten we wel dat het Russenoorlog was.

Duitse commandant

Ze begonnen Oudeschild te beschieten. We lagen met het hele gezin in huis in de kamer onder tafel. De eerste granaat klapte boven huis, de tweede achter en de derde voor. Daar vandaan zijn we naar tante Annie en ome Huib naar de west gegaan. We zagen een motor met zijspan komen en daar stapte een Duitse officier uit. We hoorden een schot. Toen bleek dat de Duitsers hun eigen commandant hadden doodgeschoten. Ze hadden dezelfde uniformen en dachten dat hij een Rus was. Wij zijn de oorlog goed doorgekomen."

Gerard Timmerman

Afbeelding