Met de klok mee: Maatje (moeder van Aart) met oma Aagje, Aart van den Brink zingend, Maatje met paarden en het gezin Van den Brink.
Met de klok mee: Maatje (moeder van Aart) met oma Aagje, Aart van den Brink zingend, Maatje met paarden en het gezin Van den Brink. Foto: Collectie Aart van den Brink-Texelse Courant

Oer-Tessels dialect als roesmiddel

"Ook spreken zy, en vooral de vrouwlieden, op een lymende toon, die zy op verschillende wyzen verhoogen en verlagen." Opgetekend door Pieter van Cuyck in 1789 in zijn beschrijving van Texel. Hij schreef over Texelse vrouwen die Texels dialect spraken. "Vrouwen van het eiland zongen bijna als ze spraken."

Die laatste constatering doet Aart van den Brink in zijn boek "Brief uut Eierlând - Een Texelse familiekroniek". Daarin komen zijn familieverhaal en de oorsprong en de bruikbaarheid van het Tessels dialect samen. Via verhalen, gedichten en liedjes en in een persoonlijke speurtocht naar de kenmerken van het (oer-)Tessels.

Skrepperasie

Aart van den Brink, geboren en getogen in Oosterend en nadien naar Amsterdam verhuisd, is vooral bekend van de Tesselse liedjes en gedichten die hij voordraagt in "Echt op sien Tessels". Tijdens de eerste opvoering overkwam hem als luisteraar een bijzonder gevoel: "Het voelde als thuiskomen, achterom door het boetje. Hier was de taal uit mijn kindertijd, ik hoorde mensen van toen, die er niet meer zijn. Woorden die ik al zó lang niet meer had gehoord. Het was een soort bedwelming, een vorm van hypnose die me terugvoerde naar een droomwereld vol ontroering. Taal als roesmiddel."

De voorliefde voor Tessels dialect en dichten heeft hij niet van een vreemde. Via zijn oma, Aagje van Leeuwen-Boon, geboren in 1902 in Oudeschild, verbeeldt hij zich kennis te hebben gemaakt met het zuivere, oude Tessels. "Volgens mijn moeder gebruikte ze vaak nog allerlei gekke woorden als skrepperasie (haast), vomp (stomp), wiens (scheef) en avveseren (voortgaan). Dat hoorde je aan het eind van de jaren vijftig in Oosterend echt niet meer. Het is een mooie gedachte dat ik toen van haar een soort oer-Tessels heb geleerd."

Oer-Tessels

Zijn oma schreef gedichtjes, die ze opstuurde naar de Texelse Courant, die deze menigmaal publiceerde. Niet in het oer-Tessels dat Van den Brink zich van haar herinnert, maar geschreven in een mix van Tessels en Nederlands. "Tessels is een spreektaal, geen schrijftaal. In mijn oma was het Tessels misschien ongemerkt aan het veranderen." Van den Brink signaleert dat het Tessels dialect steeds minder serieus werd genomen, onder meer in deze krant.

Naast schaamte over het dialect was er de trots op het vermogen om netjes Nederlands te spreken. "Hollands wordt op Texel zuiver gesproken", schreef F. Allan al in 1856. Hij verbaasde zich er over, want waar elders dialect werd gesproken, schakelde men niet zo snel over. "En dan was er nog de druk van kerk, radio en krant." Kortom, Tessels dialect was gedoemd om uit te sterven.

In zijn liedjes grijpt Van den Brink terug naar het oude Tesselse dialect. Maar hij stelt zichzelf wel de vraag: hoe authentiek is mijn eigen hervonden Tessels dan wel? "Het dialect in mijn hoofd is vooral de Oosterender straattaal van mijn jeugd en die was toen al sterk aan het veranderen. Het was hooguit een tussentaal, die je her en der nog wel hoort. Wij zeiden bijvoorbeeld 'ik hep' en 'hij hep' en niet meer ik '`hèèw' en 'hee het'. En ook zeiden we 'alliên'en niet meer 'òlliên'. "De oude klanken waren aan het verdwijnen en de school hielp daarbij wel een handje.''

In 't sontje seete

Lastige afwegingen dus voor een liedjesschrijver, die graag wil dat ook men het nog snapt en ook moet putten uit de woordenboeken van Keyser uit 1951 en van Gelein Jansen, die niet altijd op één lijn liggen. Hij kwam onder meer tot deze strofe.

"Ut skemert vróóg en 't wòs zóó mooi fòndaag/ ik hèèw nag in de leuwte in 't sontje seete/ te skrieve òn me nicht, 'k hèèw irrepels skild/ 'k set se maar òf, 't begróót me fòn ut ete."

Hij concludeert onder meer dat er een soort klankwet is voor een bepaalde klinker: de lage èè (als in het geblaat van een schaap: bèè) Dat soort klanken geven iets zangerig aan het Tessels. De stem gaat omhoog, er word gezongen."

Maar hij maakt zich geen illusie: "Mijn oma sprak veel beter Tessels dan ik ooit zal doen. Wat is het toch jammer dat we het er niet meer over kunnen hebben."