Frans Hopman van Ongeren. Foto uit 1953, genomen achter het nieuwe huis en schuur in Ongeren. Op de plaats van de schuur stond in de oorlog een woonbunker, daar zijn ook Duitse soldaten vermoord.
Frans Hopman van Ongeren. Foto uit 1953, genomen achter het nieuwe huis en schuur in Ongeren. Op de plaats van de schuur stond in de oorlog een woonbunker, daar zijn ook Duitse soldaten vermoord. Foto: Collectie familie Hopman

Angstig begin van Russenoorlog

''We gaan het dorp uitkammen en jullie gaan voorop. Als we Russen vinden, schieten we jullie kapot!" Zo dreven de Duitsers boer Frans Hopman en zijn zoon Jan door Den Burg. Kleinzoon en oud-TC hoofdredacteur Frans Hopman tekende het familieverhaal op.

De hoogzwangere ooien scharrelden nerveus door het stro in de kleine boet, wachtend op hun bevalling. Hun geblaat klonk vertrouwd en bezorgd tegelijk. Zou alles goed gaan? Boer Frans leefde met de aanstaande moeders mee. Zoals elk jaar in de lammertied hield hij de wacht. Zorgde voor vers stro, eten en drinken. Controleerde de buiken van de dieren. Hoorde elk geluidje. Praatte soms tegen de schapen. "Kom maar, rustig maar, ga maar lekker liggen, ik zal je helpen. Het komt goed." Het welzijn van zijn kudde was hem heilig. De schapen begraasden de weilanden, in de omgeving waar hij was opgegroeid. Waar hij de boerderij van zijn vader had overgenomen en zelf boer was geworden. Naast schapen had hij ook wat koeien, van die ouderwetse zwartbonte, die hij zelf molk. Er ging niets boven een emmertje warme koeienmelk, vond hij. 'Vers van de pers'. Hij grinnikte om zijn eigen grapje.

Ja, hij hield van zijn dieren. Uit financieel oogpunt, toegegeven, maar zeker ook uit liefde schonk hij ze graag wat extra aandacht. In de lammertied al helemaal. Boer Frans genoot van het jonge leven dat hij ter wereld hielp brengen. Al die kleine, onschuldige lammetjes, die nog amper op hun pootjes konden staan. Soms zat het tegen, werd een lammetje dood geboren, en voelde hij mee met het verdriet van de moeder.

Zelf had hij ook kinderen: drie jongens en twee meiden. Zijn vrouw was in verwachting van nog een kleintje. De oudste, Jan, was al zestien jaar en hielp hem mee bij het boerenwerk. Ook ditmaal was hij erbij. Oorspronkelijk stond de boerderij een stukje verderop, maar de schuren en woonhuizen waren geconfisqueerd omdat er een bunkercomplex moest komen. Zelf moest hij maar met zijn gezin naar het dorp verhuizen. Het was slikken of stikken, je had niks te willen. Het was nou eenmaal oorlog, de Duitsers waren de baas.

Er werd aan de deur geklopt: Ik ben het, Johnny. Er is iets vreselijks gebeurd.

Het was nacht, de kerkklok had al twaalf keer geslagen. Boer Frans dommelde weg, maar werd nog even wakker van vreemde geluiden, uit de richting van de bunkers. Het leek wel of er werd geschoten. Ach, de Duitsers houden zeker een oefening, dacht hij, en dutte verder. Plotseling, enkele uren later, schrok hij weer wakker. Hoorde hij dat goed? Ja, nog een keer, nu duidelijker. Er werd aan de deur geklopt. "Alstublieft, doe open", hoorde hij zeggen. "Ik ben het, Johnny. Er is iets vreselijks gebeurd." Boer Frans herkende de stem en deed de klink omlaag. Buiten stond Johnny, een soldaat die hij wel eens sprak als hij zijn vee van het land ging halen. Johnny was een zogenaamde rijks-Duitser, afkomstig uit het grensgebied van Limburg. Een Nederlander met een Duitse moeder en daarom ingelijfd door de Wehrmacht. Tot diens opluchting was Johnny gelegerd op Texel, ver weg van het front.

"Man, wat is er met jou gebeurd?", vroeg boer Frans. Met verwilderde blik deed Johnny zijn relaas. Hoe de Georgiërs, die deel uitmaakten van het bataljon, die nacht in opstand waren gekomen tegen de Duitsers. Ze hadden de soldaten, met wie ze in de bunkers zaten, brutaal de keel doorgesneden. Ongelooflijk. Met veel geluk was Johnny aan het bloedbad ontsnapt. Hij had zich in een greppel verstopt, was onder de versperring doorgekropen en daarna zigzaggend over het land gaan rennen. Pas in de buurt van de schapenboet leek de kust veilig. "Niemand heeft mij gezien", bezwoer hij.

Wat nu? Zó kon Johnny niet blijven, veel te gevaarlijk. Wat als die Georgiërs gingen zoeken? Ze besloten om zo snel mogelijk de soldatenplunje van Johnny te verstoppen. Spullen onder het matras en hij slapend bovenop. Zoon Jan zou intussen naar huis gaan om boerenkleding te halen voor Johnny, zodat ze hem niet zomaar zouden herkennen. In alle vroegte kwam Jan weer terug. Johnny werd aangekleed en gezamenlijk liepen ze terug in de richting van het dorp. Bij een boerderij in de buurt scheidden hun wegen. Jan liep door naar huis, Johnny verdween in de duisternis. Zouden ze elkaar ooit weer zien?

Diezelfde dag keerden de Duitsers met versterking terug op het eiland. Ze waren woedend, bestookten het grootste dorp, Den Burg, pakten burgers op en openden een klopjacht op de Georgische muiters, de 'Russen'.

Boer Frans hervatte zijn dagelijkse werk: het verzorgen van de schapen. Telkens pendelde hij heen en weer tussen het dorp, de boet en het weiland nabij het bunkercomplex, waar de rest van de schapen liep. Twee dagen na de opstand waren Jan en hij daar weer, bezig met voeren. Een onbekende Duitse militair liep op hen af. "Mitkommen", sprak hij met een strak gezicht.

Boer Frans en Jan moesten in het bunkercomplex op appèl komen. 'Herr Kommandant' zelf sprak hen streng toe. Of zij 'die Roesen' in het dorp hadden gezien? De boer dacht aan zijn vrouw en kinderen en zei: "Nee, niemand." De Duitse commandant was niet overtuigd. "Dat zullen we nog wel eens zien. We gaan het dorp uitkammen en jullie gaan voorop. Als we Russen vinden, schieten we jullie kapot!" Hij riep een troep soldaten bijeen. In colonne liepen ze naar het dorp, de Texelse boer en zijn zoon voorop. "Als ze nou maar niemand vinden", dacht boer Frans bevreesd. In gedachten vouwde hij zijn handen en prevelde een gebed. Weliswaar was hij rooms-katholiek, maar niet zwaar gelovig. Nu wel. Van alles schoot door hem heen. Zijn zoontje dat als peuter in een put viel en verdronk, die keer dat hij een lelijke trap kreeg van een koe… zijn hele leven flitste aan hem voorbij.

Zwijgend liepen ze via een boomsingel en de kerk de dorpsstraat in. Er klonken strenge commando's: "Halt! Suchen!" Bij elk huis stopten ze, gadegeslagen door bedremmeld kijkende omwonenden. Bij boer Frans brak het angstzweet uit. Wie van de dorpsbewoners zou een Rus in huis hebben? Buurman Kooger? Die rare Kromme Hannes soms? Of dat vreemde stel dat vorig jaar in de buurt was komen wonen? Oh God, die huiszoeking bij Plaatsman duurde nou wel erg lang… Hij hoorde gestommel, het dichtslaan van een deur, een huilende baby. Alles werkte op zijn zenuwen.

Halverwege passeerde de colonne hun eigen huis. Vrouw Geertje kwam naar buiten, ze begreep er niks van. "Wat doe je nou raar man", riep ze. "Kom toch gewoon in huis!" Blijkbaar had dit een positief effect op de Duitsers. Ze stonden hun twee gijzelaars toe om bij de deur een kopje thee te nemen. Het was slechts uitstel, geen afstel. Boer Frans en Jan werden gedwongen om met de colonne verder te lopen. "Als we een Rus vinden, schieten we meteen", werd nog maar eens gesnauwd. Huis voor huis werd de straat doorzocht. Minuten leken uren te duren. "Wat zou er door Jan heen gaan?", vroeg boer Frans zich af. Hij vloekte inwendig: "Verdomme, zo'n jonge jongen nog… Als die rotmoffen hem wat aandoen, sla ik ze voor hun smoel."

Eindelijk waren ze aan het eind, bijna het dorp uit. Nog één pand te gaan: het graanpakhuis van Keijser. Een groot gebouw met veel ruimtes, waar iemand zich perfect kon schuilhouden. De zware schuurdeuren werden open geduwd, de zoekactie kon beginnen. De soldaten bleven vijf minuten weg, acht, tien… Dan kwam er eentje naar buiten. Boer Frans huiverde. Met bonzend hart hoorde hij de uitslag aan. "Nichts, keine Russen!"

Het was voorbij. De rest van het dorp werd ongemoeid gelaten, de soldaten marcheerden weg en boer Frans en Jan haastten zich terug naar huis. Pas nadat moeder een kopje thee had ingeschonken, kwam het besef. Natrillend van emotie lieten alle aanwezigen hun tranen de vrije loop. Niemand die zich ervoor schaamde. Dit was een kwestie van pure opluchting: "We leven nog!" Plots maakte boer Frans een eind aan het samenzijn. "Ik moet naar de dieren", zei hij en stond op.

In gedachten verzonken liep hij op zijn klompen richting schapenboet. Het was vreemd om hier weer te zijn. De wereld leek hetzelfde, maar voelde toch anders. Dreigender, alsof er nog meer onheil in de lucht hing. Een rilling ging door hem heen. "Dit was de spannendste dag uit mijn leven…", zuchtte boer Frans. Op dat moment besefte hij nog niet dat de Duitsers de volgende dag het dorp onder vuur zouden nemen en hij met zijn gezin moest vluchten.

                                                        

Naschrift:

Dit verhaal is gebaseerd op een waargebeurde geschiedenis, die zich heeft afgespeeld in en om het dorp De Waal, bij het uitbreken van de 'Russenoorlog' op Texel in april 1945. Het bunkercomplex waar boer Frans eerst zijn boerderij had, was gebouwd in het buurtschap Ongeren.

Na verschillende omzwervingen zou Johnny de oorlog overleven. Jan kan het gelukkig nog steeds navertellen, hij is nu 86. En de hoofdpersoon, boer Frans, overleed in 1977. Hij was mijn opa.

Frans Hopman

Frans Hopman las dit verhaal onlangs voor tijdens de Verhalenwedstrijd van het Texelfonds. En won er in de categorie professionele schrijvers een gedeelde eerste prijs mee.

Duits afweergeschut bij Ongeren. Links rijks-Duitser Johnny Teuwsen.