Nelie Pranger-Smit woonde als kind in het weeshuis aan De Zes. 'Ik was de laatste echte wees die daar heeft gewoond.' Op de inzet Nelie als kind.
Nelie Pranger-Smit woonde als kind in het weeshuis aan De Zes. 'Ik was de laatste echte wees die daar heeft gewoond.' Op de inzet Nelie als kind. Foto: Gerard Timmerman

In het begin was het best moeilijk

Op haar dertiende belandde Nelie Pranger-Smit (70) uit Den Burg in het Texelse weeshuis aan De Zes. Ze zou er tot haar twintigste, toen ze trouwde, blijven. Zo werd ze de laatste wees die er heeft gewoond.

'In het begin was het best moeilijk. In het huis aan De Zes (waar nu De Texelse Reede is) had je van die kleine raampjes. Ik heb heel wat naar buiten staan staren.' Nelie (*1945) was de jongste van een gezin van zeven uit Oosterend. 'Mijn moeder, Knelie Schraag, overleed in 1951, ik was toen zes. Mijn vader, Jan Smit, was landarbeider. In 1956 kwamen we schuin tegenover Molenhoeve te wonen. In 1958 kwam mijn vader te overlijden, ik was toen dertien jaar. Ons gezin bleef nog een tijdje bij elkaar, maar niet lang. Mijn oudste broer Joop en zus Jannie gingen trouwen, Jaap ging in de kost en Gerard ging in dienst. Ik kon wel naar mijn oudste zus, maar die woonde in Gorkum, maar mijn ome Jan Schraag die voogd was wilde niet dat ik naar de overkant ging. Op 4 oktober 1958 was het Algemene Weeshuis aan De Zes geopend. Op 20 oktober ging ik daar naar toe. Jo en André de Jong waren mijn weeshuisouders. Er was al een jongen. Die winter kwamen er kinderen waarvan de moeder ziek was, terwijl beloofd was dat er kinderen zouden zijn die bleven. Hij ging weer terug naar z'n vorige baan aan de overkant en zij heeft mij in die moeilijke periode begripvol en met liefde opgevangen. In de zomer van 1959 kregen we nieuwe weeshuisouders, de familie Van Heeringen met Nico en Frits Plantinga en in 1960 met z'n broer Focko. We noemden ze oom Siets en tante Clazien. We waren een soort gezin. Alleen waren de Van Heeringens hervormd en ik katholiek. Als we zondag naar de kerk gingen en door de Kogerstraat liepen, gingen zij rechtdoor en ik rechtsaf. 's Middags ging ik naar mijn oudste zus Dina, die vijftien jaar ouder was dan ik. Ze woonde aan de Rozendijk. De familie zo dichtbij was best prettig. Iedere vakantie ging ik naar Martha in Gorkum. Toen ik in het weeshuis kwam zat ik al op de Huishoudschool en dat bleef zo. Dat stukje vastigheid was best fijn. Ik heb daar drie jaar op school gezeten, toen ik naar Hoogkarspel ging, maar de rooms katholieke huishoudschool Sint Maria. Ik leerde daar voor kinderverzorgster in een vakantiekolonie. 'Voor bleekneusjes', zeiden ze. Ik zat door de week bij een familie in de kost, maar het weeshuis bleef mijn thuis. Toen ik na een jaar klaar was, was ik nog geen achttien, te jong voor examen. Ik keerde terug naar Texel een kreeg een baan bij Kinderdok aan de Ruijslaan, een vakantiehuis met vijftien kinderen van vier tot twaalf jaar. Ik liep daar te wandelen met de kinderen en zo kwam ik Wietze tegen, die bij SBB werkte. 'Ga je mee uit', vroeg hij. Zo kwam van het een het ander.' Inmiddels zijn ze bijna vijftig jaar getrouwd. Terug naar 1963. 'In januari ging ik terug naar Hoogkarspel, oud genoeg om examen te doen voor de Centrale Raad. Voor stage heb ik een jaar in kinderhuis St. Antonius in Bakkum gewerkt. In 1964 zijn we verloofd. Op 11 november, St. Maarten, werd onder leiding van mevrouw Van Rijsselberghe het Maartenhuis geopend. Als kinderverzorgster kreeg ik de eerste groep kinderen met een geestelijke beperking.' Zwartwit plaatjes uit het fotoalbum illustreren haar verhaal. Ook een foto van Nelie dansend met Wietze. 'Dat was bij toneelstuk De Blauwe Bergen van De Duinkanters, met bal na. Ons eerste avondje uit. In 1965, ik was toen twintig, zijn we getrouwd. Ik trouwde uit het weeshuis. Ik was het laatste echte weeskind. Wietze kreeg via SBB een huisje in de duinen bij Sluftervallei, een oud boerderijtje. Via 'Adres Onbekend' heb ik dertig jaar later mijn eerste weeshuisouders Jo en André opgespoord. Ze woonden in Hardenberg. Ik kreeg een hartelijke brief terug en uiteindelijk hebben ze me uitgelegd waarom ze na dat eerste jaar zijn vertrokken. Die opheldering zorgde dat ik die periode een stukje beter kon verwerken. We bleven contact houden. Maar hoewel ik gelukkig getrouwd was met mijn man met wie ik twee lieve kinderen had, ben ik diep in mijn hart altijd op zoek geweest naar een vader. In 1976 heb ik Diet Ran ontmoet, die mij het boek over het leven van zendelinge Betty Smit gaf. Dit pakte mij, en dit is echt gebeurd. Opeens hoorde ik een stem die zei: ''Kom maar, vertel Mij alles maar'. Later ging de Bijbelspreuk: ''Toen ik je vormde in de moederschoot heb ik je gekend'', veel voor mij betekenen. Omdat ik er in mijn leven vaak niet wilde zijn. Maar God wil dat ik er ben. Jezus heeft ook m'n zonden aan het kruis gedragen en ik weet nu dat er aan het verleden niets meer is te veranderen. Maar het is aan mij om er in het heden mee om te gaan.'

Afbeelding