Dokter Veening in 1947.
Dokter Veening in 1947. Foto: archief familie Veening

Arts in oorlogstijd

Een van de eerste mensen die in april 1945 vermoedden dat de situatie op Texel wel eens flink uit de hand zou kunnen lopen, was dokter Piet Veening, sinds 1941 als chirurg verbonden aan het noodziekenhuis in Den Burg.

De nog zeer jeugdige Veening, geboren in 1910, werd in 1935 reserve-officier van gezondheid en bij de mobilisatie in 1939 geplaatst in De Klomp. Tijdens de meidagen van 1940 kwam hij als chirurg in dienst bij de hulpverbandplaats in Veenendaal. Na de capitulatie kreeg hij een functie als hoofdassistent bij het Binnengasthuis in Amsterdam, in 1941 kreeg hij het aanbod om als chirurg en directeur van het noodziekenhuis naar Texel te komen. 'Dit leek me wel wat', schrijft Veening in zijn aantekeningen. Hij zag de toekomst in de grote steden somber in en bovendien was de eerste baby op komst. 'Van een assistentensalaris kon men destijd praktisch niet leven en op Texel was de voedselpositie gegarandeerd.' Een groot bezwaar van de nieuwe functie was dat Veening ook Duitse gewonden zou moeten behandelen. Maar na overleg met het (illegale) Medisch Contact besloot hij de functie toch aan te nemen. 'Anders kwam er een NSB 'er.' Het Duitse leger maakte zich in die dagen op voor een jarenlange oorlog en groef zich in achter de Atlantikwall. Texel werd zwaarder en zwaarder bewapend en de reismogelijkheden voor de bevolking steeds meer ingeperkt. 'Elke drie maanden kreeg ik bezoek van een afgevaardigde van het Medisch Contact en na enkele maanden kreeg ik contact met het hoofd van de BS en het hoofd van de illegaliteit', schrijft Veening. 'De Duitse bezetting bestond uit een vaste kern van ongeveer 1500 man. In de loop der jaren kende men de vaste bezetting wel ongeveer en wist men wat men aan ze had. De wisselende bezetting was veel meer onberekenbaar.' Dit wisselende bezetting bestond eerst uit jonge soldaten die oefenden voor het Oostfront en in 1943 kwamen de Brits-Indiërs, sikhs met tulbanden en gurka's. Deze werden in de winter van 1943 vervangen door Kaukasische troepen. Met hen werden de eerste plannen voor een opstand uitgewerkt. Veening voorzag problemen toen de Kaukasiërs werden afgelost door Georgische troepen. 'De Kaukasiërs waren rustige, eenvoudige mensen', schrijft hij. 'Deze Georgiërs waren zeer fel en rumoerig.' Toen de order kwam om drie dagrantsoenen voor de troepen klaar te maken en er transportschepen voor de kust verschenen, kreeg hij een angstig voorgevoel. 'Het hoofd van het verzet zag het niet zo somber in. Ik vreesde voor een geïmproviseerde opstand, maar contact was niet meer mogelijk in verband met de avondklok.' Veenings voorgevoel kwam uit: die nacht kwamen de Georgiërs in opstand.